Samenvatting psychostratica

Psychostratica

De psychostratica is een theoretische ontwikke­lingspsychologie waarbinnen de ge­laagd­heid van het psychische functioneren centraal staat. Deze gelaagdheid betreft grofweg “drift­matig functioneren”, “emotioneel functioneren” en “cog­nitief functioneren”.

 

Triune brain

Deze drievoudige psychische stratificatie heeft zijn fundament in de gelaagdheid van de hersenen: de hersenstam en soortgelijke structuren (“reptielen­brein”), het limbische sys­teem (“zoogdierenbrein”) en de neo­cortex (“menselijk brein”). Deze bekende theorie van de “tri­une brain” (bekend in het Nederlands als o.a. de hersendrie-eenheid) is ontwikkeld door Amerikaanse neurowetenschapper Paul MacLean (1989), en is in Nederland met name populair geworden door psycholoog Piet Vroon (1989 en 1992).

 

Integratieve opvatting

Met de combinatie van psychische ge­laagdheid en ontwikkelingsperspectief schept de psychostratica een kader voor integratie van tal van theorieën, opvattingen en ervaringen. De samenvoeging van psychologieopvattingen betreft vooral Freudiaanse denkbeelden (o.a. Oedipuscomplex), maar óók behavioristische (klas­siek en operant conditioneren) en cognitief psychologische (cog­nitief netwerk) opvattingen vinden hun plaats binnen het psychostratische model. Hier­naast integreert de psych­ostratica filosofieopvattingen (m.n. Nietzscheaanse), kunstopvat­tingen (bijv. Picasso) en tal van dagelijkse ervaringen en gegevens.

Door deze integratie – en jaren­lange noeste arbeid – heeft de psychostra­tica zich uiteindelijk ontwikkeld tot een abstract model met een hoge mate van interne consistentie (samenhang), dat falsificeerbaar (weten­schappelijk) is en dat recht doet aan het gehele menselijke gedrag. Vertaald naar de be­kende parabel van de blinden die een lichaamsdeel van een olifant houden voor het gehele beest (de menselijk geest), betekent dit dat slechts met de psychostra­tica de hele olifant opdoemt. Dit beest kan ech­ter nog wel wat vlees op zijn botten gebrui­ken. Binnen de huidige psychostratica overheerst namelijk een complexe samen­hang van concepten (het skelet van de olifant). Een toekomsti­ge, meer empirische gang van de psychostratica zal moeten leiden tot een vlezigere olifant.

 

Zelfbehoud en behoud van de soort

Binnen het psychostratische model zijn zelfbehoud en behoud van de soort belangrijk. (Dit hoeft geen verwondering te wekken, aangezien de theorie van de her­sendrie-eenheid het fundament is van de psychostratica, en binnen deze theorie het evolutionaire perspec­tief centraal staat).

Zelfbehoud kent het onderscheid in materieel en psycholo­gisch zelfbehoud. Basale vormen hier­van zijn het streven naar respectievelijk voedsel (later rijkdom) en macht.

Binnen het behoud van de soort wordt het onderscheid ge­maakt tussen het preoedipale en het oe­dipale behoud van de soort. Primitieve vormen zijn hier het najagen van respectievelijk niet-geni­tale seks (m.n. orale seks, anale seks en masturba­tie) en genitale seks.

Deze vier soorten zelfbehoud en behoud van de soort lig­gen binnen de psychostratica ten grondslag aan de vier hoofd­lijnen van psychische ontwikkeling. Met elke nieuwe ontwikke­lingsfase ver­anderen beide soorten behoud op kwalitatie­ve wijze en neemt hun aandeel binnen het psychisch functioneren exponentieel af. Een voorbeeld hiervan is de omvorming van genitale seks naar liefde (oedipaal behoud van de soort).

 

Het psychostratische ontwikkelingsmodel

Binnen de psychostratica worden vijf stadia en vier overgangen onderscheiden. Een aantal belangrijke ontwikkelingen hierbinnen zijn de volgende.

(1) Primaire fase Deze fase (tot ca. 5 jaar; “preoedipale fasen”) betreft het “driftmatige functione­ren”. In deze fase komen achtereenvolgens en met overlap tot ontwikkeling: het mate­riële zelfbe­houd (voed­sel; “orale fase”), het psychologische zelfbehoud (macht; “anale fase”; komt ongeveer overheen met koppigheids­fase) en het pre­oedipale behoud van de soort (infantiele niet-genitale seks; “fallische fase”).

Oedipuscomplex  De ontwikkeling van het oedipale behoud van de soort (in­fantiel-genitale seks) leidt tot een impasse, het Oedipuscomplex, die slechts beëindigd kan worden door het betreden van  de secundai­re fase.

(2) Secundaire fase Tijdens deze fase (basisschoolleeftijd; “la­tentieperiode”) wordt het “driftmatige functioneren” geremd door het “emotioneel-functio­neren”. Deze remming maakt o.a. con­creet-cog­nitieve ontwikkeling (“niet-abstract denken”) mogelijk, die voor een belangrijk deel een sublimatie is van het streven naar niet-genitale seks (preoedipaal behoud van de soort).

Puberteit  De secundaire fase eindigt met de puberteit. Deze over­gang naar de tertiaire fase wordt enerzijds gekenmerkt door het bi­ologisch volwassen worden, waardoor het “driftmatige functio­neren” zijn rech­ten voor een belangrijk deel herneemt (m.n. drank en drugs; machtsconflicten; en seks). Ander­zijds is er tijdens de puberteit sprake van een snelle ontwikkeling van “abstract-cognitief functione­ren”. De oner­varenheid met dit ab­stractie­vermogen kan al te gemakkelijk leiden tot het omarmen van abstract-fundamentalistische religieuze of ideologische opvattingen, ook al omdat deze opvattingen de onze­kerheden van deze periode kunnen reduceren.

(3) Tertiaire fase Met deze fase  (volwassenheid; gedeeltelijk de Nietzscheaanse Apollinische mens) heeft het “ab­stract-cognitieve functioneren” het pleit in zijn voordeel be­slecht, en heerst het als een verlicht vorst over het “emotio­nele” en het “driftmatige functioneren”. Deze fase wordt dan ook kortweg gekenmerkt door de rationele uitbouw van het huisje-boompje-beestje leven.

Midlifecrisis De bovenstaande ontwikkeling is algemeen gangbaar. Dit geldt steeds minder voor de hier­na­volgende overgangen en fa­sen. Zo kent niet iedere volwassene de volgende overgang, de midlifecrisis . Deze overgang komt voort uit onvrede met het al te geordende, rationele en redelijke leven. Dit kan enerzijds ervaren worden als al te benauwend, anderzijds als een laagje vernis waar vervreemding en existentiële angsten doorheen dreigen te breken. Kortom, men wil, zoals in de puberteit, hetzij weer vóelen dat men leeft, hetzij zich overgeven aan afgrondelijk zwelgen!

(4) Integratief-secundaire fase Als de midlifecrisis daadwerkelijk wordt gevolgd door een kwalitatieve (“onherleidbare”) gedragsverandering, dan maakt die crisis plaats voor de Integratief-secundaire fase (voor een deel Nietzsche’s Dionysische mens). Bij de mens uit deze fase staat het “emotio­nele functioneren” centraal, maar spelen óók het “cognitieve functioneren” en het “driftmatige func­tione­ren” een belangrijke rol. Er kan dan enerzijds sprake zijn van het streven om groots en meeslepend te le­ven, van leven zoals Youp van ’t Hek het preekt, en Herman Brood het leefde. Anderzijds kan het in deze fase gaan om een tragisch-romantische levensopvatting, waarbij men achter een dun laagje rationaliteit, moraliteit en liefde misverstand, ziekte en ellende, en uiteindelijk de dood, ervaart. Een voorbeeld pur sang hiervan is het werk van de Franse auteur Michel Houellebecq.

Romantiekcrisis Na verloop van tijd kan men erachter komen dat de ogen waarmee men tijdens de puberteit de wereld bekeek, voorgoed verdwenen zijn. Zowel het gevoelvolle en spontane leven, als het existentiële zwelgen in getob, verlie­zen hun bekoring, of gaan zelfs tegenstaan. De Romantiekcrisis heeft zich aangediend. De kern van deze crisis is het besef van stagnatie, van een eeuwig blijven hangen in de speeltuin van zijn tweede puberteit.

(5) Integratief-tertiaire fase Deze crisis leidt veelal tot een terugkeer, sadder but wiser, naar het geordende en veilige leventje van de tertiaire fase. Indien men echter kwalitatieve gedragsconsequenties aan zijn of haar stagnatiebesef verbindt, betreedt men de laatste, integratief-tertiaire fase (gedeeltelijk de Nietzscheaanse scheppende mens; “wijsheid”). In dit zeldzame geval verschuift de leiding van het geïnte­greerde psychische functioneren van het “emotio­nele functioneren” naar het “cognitieve functioneren”. Dit betekent dat elk van de drie functio­ne­ringswijzen in voldoende mate tot uitdrukking kan komen, waarbij echter de kaders voor het “drift­matige” en het “emotionele functio­neren” uiteindelijk door het “cognitieve functioneren” gesteld wor­den. Dit laatste functioneren is hierbij vooral gericht op het verwerven van inzicht in mens en wereld. De psychische constellatie van de integra­tief-tertiaire fase maakt kwalitatieve (“onherleidbare”) ontwik­keling mogelijk, terwijl de integratief-secundaire fase een kwantita­tieve (“herleidbare”) ontwikkeling kent. Een voorbeeld van beperkte kwalitatieve ontwikkeling in het kader van het preoedipale behoud van de soort, zijn de ver­schillende perioden in het werk van Picasso (o.a. blauwe peri­ode, roze periode, Afrikaanse kunst en kubisme).

 

Literatuur

MacLean, P.D. (1989). The triune brain in evolu­tion. New York: Plenum Press.
Vroon, P.A. (1989). Tranen van de krokodil. Baarn: Ambo.
Vroon, P.A. (1992). Wolfsklem. Baarn: Ambo.